Martha Beker is de tweede in de rubriek Pennenlikkers van Marita Klein over schrijvers in de gemeente Brummen.
Bron: Brummens Nieuws
Marita Klein zal de komende maanden alle schrijvers in onze gemeente proberen op te sporen en ze interviewen.
Martha Beker heeft haar leven lang in Hall, achter de school gewoond en is in 1928 geboren. Zeer recent is ze naar de Beekwal verhuisd. Aanvankelijk was Martha’s man, Henk, de schrijver en tikte zij zijn schrijfwerk uit. Na zijn overlijden in 1969 nam zij de pen over en heeft vele artikelen, dichtbundels, boeken en scheurkalenders geschreven en geïllustreerd met eigen schilderwerk.
“Op de lagere school schreef ik graag opstellen”, vertelt Martha. “Mijn vader, die uit Friesland uit een geslacht van boeren en schippers kwam, was al bijna hoofdonderwijzer, toen hij jong moest trouwen en geld verdienen. Daarom is dat niet gelukt. Hij ging bij de pettenfabriek in Zutphen werken. Hij is altijd mijn inspiratiebron geweest. Thuis en op school spraken we Nederlands, maar op het schoolplein en in het dorp spraken we dialect. Daar kan je sommige dingen beter in uitdrukken.
Zelf ben ik na de lagere school naar de vakschool voor het huishouden gegaan. Ik zou immers toch trouwen. Tot mijn trouwen ben ik kok in de Imbosch geweest, bloemiste en heb in de manufacturenzaak van mijn vaders neef gewerkt. Daar heb ik mijn man leren kennen.”
“Hij schreef voor het Zutphens Dagblad en ik typte zijn stukken uit. Verder werkte hij bij de Zuivelbond in Zutphen. Het schrijven deed hij uit liefhebberij en om een auto te kunnen rijden. Hij is bij een verkeersongeluk, op weg naar huis, al jong om het leven gekomen. Hij was 49, ik 41. We hebben twee kinderen, een zoon (toen 14) en een dochter (destijds 19). Ik moest de kost gaan verdienen. Er waren toen nog weinig getrouwde vrouwen met een baan. Ik ben geen huishoudster, dus werken in de zorg leek me niets. Gelukkig: de krant vroeg me of ik het werk van mijn man over wilde nemen. Als eerste versloeg ik een vergadering van de Gelderse Maatschappij bij café de Bok. Ik was daar heel onzeker over en durfde de volgende dag niet in de krant te kijken. Maar ze vonden het prima en wilden met me verder. Later kwam daar ook de Apeldoornse krant en het Klaverblad bij.”
“Voor mijn kleinkinderen schreef ik over mijn jeugd voor de oorlog. De uitgever drong aan op publicatie: “Het dorp aan de Veluwe-rand”. Ze wilden ook graag een vervolg, maar dat is er niet van gekomen en nu kan ik het niet meer zelf opschrijven.
Die kleinkinderen zijn een grote troost voor me geweest en ik heb vaak op ze gepast. Nu nog zie ik ze heel regelmatig. Het zijn drie jongens en één meisje. Ze hebben zelf ook al weer kinderen.
Verder gaf ze een gedichtenbundel uit en meerdere boekjes met gedichten en sinds 2000 verscheen er elk jaar, t/m 2020, een Veluwse spreukenkalender in het dialect. De uitgever vroeg me hiervoor. Ik vind het heel jammer, dat kinderen tegenwoordig geen dialect meer kennen.”
Martha is een bescheiden vrouw. “In een dorp zeggen de mensen al gauw, dat je je wat verbeeldt.” Martha’s zoon is met pensioen en directeur van een school in Apeldoorn geweest en haar dochter kleuterleidster. De onderwijsaspiraties van opa zijn door hen verwerkelijkt.
Martha heeft ook jarenlang twee nichtjes jaren in huis gehad, toen hun moeder een postnatale depressie kreeg. “Zij zijn bijna als mijn eigen kinderen.”
Na een val, waarbij ze haar beide knieën brak, is ze als 95-jarige naar de Beekwal verhuisd. “Het valt niet mee, om na vijftig jaar heel zelfstandig te zijn geweest, verzorgd te worden. Al doe ik, wat ik kan, nog altijd zelf. De dagen hier zijn erg gestructureerd. Schrijven kan ik niet meer, maar ik noteer nog wel altijd spreekwoorden en gezegden, zoals: Ut is weer heibel in de keet – ruzie en Ik heb hem niet ut vel over de neuze getrokken – niet gemeen behandeld, Dat is nog een mot neuze – een snotneus.