het front leek ver en toch
het zit je op de huid het buldert in je oren
je ziet een hemel zwart van rook
je voelt bijna de zwaarte die maar valt en valt
en in zijn val ramen, deuren, muren stukslaat
lichamen bereikt, precies gebouwd zoals het jouwe,
ja, net zo goed zat jij daar
bloedend, weggekropen als een hond
tussen verbrande resten van wat je leven was
of geluksvogel, al dagen op de vlucht,
slapeloos en ongewassen met je peuter,
en met je schuldgevoel
je gaat offline, eventjes naar buiten,
alles is nog heel, de voortuintjes geharkt en blinkend
onvervreemdbaar in de lentezon
hier hoor je thuis en niemand die dit tegenspreekt
ook geen despoot die je dienstplichtig kind
op weg stuurt met zijn jonge gave lijf dat al die jaren
gevoed, gekoesterd en behoed
nu schietschijf is
en straks misschien geraakt wordt aan het front in een vreemde verre straat
onopgemerkt en ongezegend
zinloos
wegglijdt uit het leven
je zet maar weer wat koffie
je doneert wat geld je hoopt
dat het iemand nog een warme deken brengt,
een brood of windsels voor zijn wonden, op zijn minst
ondertussen is ook hier het front
onzichtbaar en onhoorbaar trekt het lijnen, grenzen, scheuren,
het vreet zich dwars door straten, vriendschappen, familiebanden heen
werpt door koppigheid gedreven bommen
zeg niet dat wij zo weinig kunnen
we kunnen vrede sluiten, we moeten
- nog vandaag - het vuur dat vrede heet,
voeden met vergeving opdat we zullen leven
met elkaar
© Marije Verbeeck, 11 maart 2022