Brummen verloor haar mensenpaden aan de sneeuw en de sneeuw openbaarde een veelvoud aan dierenpaden. Was je in het bos, bijvoorbeeld in Leuvenheim, dan zag je onbegrijpelijk veel sporen van voetjes, routekaarten van knaagdieren, vogels, hazen, reeën en edelherten. Ze hadden honger. Hun weides en bosbodems waren onbereikbaar. De dieren waren over bevroren beken gesprongen, onder prikkeldraad door gekropen, diep de rabatten ingetrokken. En wij strompelden maar wat, op onze hightech schoenen, door schoonheid geraakt, met het vooruitzicht op een warm huis, de geur van soep, een kruik in bed. En dan hadden we ook nog het hoge water.


eerst kwam het water, dan storm, toen de vorst
sneeuwjacht en sneeuwduinen in de nacht
en ‘s ochtends de grote verwondering
het sneeuwwit lichtte de huiskamers op
we moesten het onbetreden vlak betreden
oostenwind huiverde diep in de hagen,
en daar was ineens, vroeg in de middag
aarzelend, zoekend, voor hij weer verdween
een haas in de Gasfabriekstraat

buren schoven hun stoepen schoon
kinderen werden weer jong op een slee
onze rivier haakte randen van kant
hing hekwerken vol met juwelen
ijsbrokken botsten in klotsend hoogwater
en oostenwind joeg door de vacht van de haas
in de Gasfabriekstraat

het huivert nog in ieder van ons
die liever de sneeuw onaangetast laten
tot lente die zacht maakt, niet tot dit einde
als grijze smurrie, door zout al verziekt,
voordat het voorgoed is verdwenen,
net als misschien die ontheemde haas
die vluchtte naar de Gasfabriekstraat

 

© Marije Verbeeck, Brummens Nieuws 19 februari 2021